Gerrit Kouwenaar: ‘Kijk, het heeft gewaaid’
Ter ere van de 85ste verjaardag van Gerrit Kouwenaar (1923), een van onze grootste levende dichters, is ‘Vallende stilte’ verschenen. Hij maakte voor deze bundel zelf een royale keuze uit eigen werk.
‘Wat er geweest is is er nog steeds even
en wat men helder ziet heeft zwarte randen’.
Het zijn kenmerkende regels voor Kouwenaar, wiens werk vaak onderkoeld wordt genoemd, maar eerder getuigt van een bedwongen emotie. De veelgelauwerde dichter (P.C. Hooftprijs, 1970; de Prijs der Nederlandse Letteren, 1989) en Vijftiger van het eerste uur, is wel verweten dat hij goede, maar hermetische poëzie schrijft, waarin je zonder passende sleutel weinig te zoeken hebt.
Maar wie in Kouwenaars werk terugbladert, merkt dat dit maar ten dele het geval is. Hij schreef in zijn beginjaren weliswaar veel naar zichzelf verwijzende, woordrijke gedichten, maar ook toegankelijke, die evenals bij een bedrieglijk heldere dichter als Nijhoff altijd een zekere raadselachtigheid of geheim in zich bewaren. Kouwenaars poëzie is gaandeweg toegankelijker, kariger, preciezer én persoonlijker geworden (meer ‘ik’ in plaats van ‘men’), en daarin heeft zij een klassieke eenvoud bereikt.
Deze poëzie moet je ondergaan. ‘gedichten moeten niet troosten’, zegt de dichter onomwonden in ‘sleutel’, waarin hij zijn critici een handreiking doet:
‘Als je je sleutel mist zoek eerst
in je eigen deurslot, als je dood moet
geef je plant nog wat water, klop niet
om regen uit het verlaagde plafond, maak het’
In Kouwenaars poëzie valt een vast patroon te ontdekken met terugkerende woorden en thema’s. Stilte, tijd, grijs, zomer, vlees(mes), brood, stof, zon, tuin, huis. Dat zijn zo’n beetje de trefwoorden in een poëzie vol stilte en beweging, verlies, dood en leven, winter en lente:
‘Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei
van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader
die winteravond in stilte verast was’
De dichter wil een moment, een beeld, een herinnering bevriezen in woorden, in het besef dat dit buiten de taal onmogelijk is.
In ‘Vallende stilte’ staat nauwelijks een zwak vers. En als het niet in zijn geheel geslaagd is, vallen er wel sterke regels of beelden met grote zeggingskracht uit te lichten. Zoals in ‘het struisvogelei van columbus’, waarin de zee ‘als een afwisselend gekleurde/ dansende lei’ is en ‘het schip haast een dichter:/ de zeezieke koers blijkt een kaarsrechte regel’.
En dat de poëzie op straat ligt, blijkt uit ‘Kijk, het heeft gewaaid’, woorden die Remco Campert op een verstild plein te binnen schoten en die Kouwenaar tot het gelijknamige gedicht inspireerde.
In de latere bundels is vrijwel elk gedicht raak. Dat vindt Kouwenaar blijkbaar zelf ook, want hij selecteerde daaruit meer verzen dan uit zijn vroegere werk. Al moet hierbij niet vergeten worden dat men van wat verderop in de tijd ligt doorgaans gemakkelijker afstand doet dan van wat nog dichtbij staat.
Een moderne klassieker is ‘men moet’, dat bij herlezing alleen maar sterker wordt:
‘Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen
men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder
men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren’
EEN HAAST VOLMAAKT GEDICHT
Het is een haast volmaakt gedicht, al moet je oppassen voor zo’n kwalificatie, want ‘van alle maken is doodmaken / wel het volmaaktste’. Wat je in je hoofd hebt krijg je bovendien nooit precies zo op papier. Je kunt het hooguit benaderen. Of zoals de dichter het in ‘gedacht’ uitdrukt:
‘Je hand is bijna je hond
je huid is bijna je huis
je vorm is bijna je worm
je gedicht is bijna wat je gedacht had’.
In ‘schilder in tuin’ kijkt de ouder wordende dichter ‘onder een verbazingwekkend roerloze zon’ vanuit de woonkamer naar zijn 70-jarige broer, de schilder David Kouwenaar, die stram in de tuin staat ‘als had een witregel hem klem gezet’. Gebogen aan de vijverrand staart hij ‘naar iets gerings dat zijn verbazing wekt’. De dichter is een tikje jaloers op het vermogen van de schilder om in een detail ‘alles’ te kunnen zien: ‘soms zou men willen dat men schilder was’.
De dood wandelt van meet af aan losjes mee in dit werk, maar na het overlijden van Kouwenaars vrouw en in het besef van het naderende einde doet hij nog krachtiger van zich spreken. Een indrukwekkend treurdicht is ’10 mei 1994’. Hierin herdenkt Kouwenaar zijn vriend en collega Lucebert:
‘Vanavond gehoord van je dood op een uur
dat de dag haast stilstond van vrede
maar onder een andere hemel verstreek een andere tijd
ontplofte het licht en je was verdwenen’.
Toch, stelt de bedroefde dichter niet zonder sprankje hoop vast, is niets ,,voor niets geweest nu niets meer beweegt/ voorgoed lig je vast in je taal en je tekens / in wat je steeds luider totaler verzwijgt – ’’.
Je zou die regels ook van toepassing kunnen verklaren op het werk van deze dichter zelf.
Gerrit Kouwenaar: ‘Vallende stilte’, gedichten, keuze uit eigen werk. Uitgeverij Querido, 282 blz.
Augustus, 2008
Gedichten
ontmoeting
Soms is men zo oud dat men zijn bezit
niet meer bezit
verhuizers komen met vervoermiddelen
nemen de stoel de tafel de tuinpaden
het kinderportret het album met namen
de vogel en de kat
men koopt nog één keer persoonlijk tabak, deelt
vergeefs mede wat men denkt
van het kabinet en de eeuwig dreigende oorlog, alleen
het gratis glas van het huis smaakt nog
naar meer, het regent, men beeft, er zijn stemmen
en op het privaat
ontmoet men verbaasd wie men was –
Gerrit Kouwenaar
muziek voor het slapen gaan
Er stond muziek op toen zij hem vond
wat er speelde was zij later vergeten, had zij
afgelegd toegedekt of ingeslikt met zijn leven
zij hoopte dat het strawberries was geweest
zoetrood geneurie op koelere hoogte
en niet de negende kleine steeds weer
voorgoed onvoltooide
maar het liefst dat met die vluchtende vogel
die nooit kon antwoorden waarheen hij op weg was
en onder zijn veren kon uitrusten, inwonen –
Gerrit Kouwenaar